Op 15 juni 2007 heeft er een zaak gediend bij de Voorzieningenrechter Rotterdam. In deze zaak trad ik op voor de werknemer. Het betrof een zaak over een concurrentiebeding, waarbij de volgende twee rechtsvragen centraal stonden.
1. Heeft het concurrentiebeding zijn geldigheid behouden nadat de tijdelijke arbeidsovereenkomst van de werknemer is omgezet in een vast dienstverband; 2. Mag de werknemer ondanks de geldigheid van het concurrentiebeding toch bij zijn nieuwe werkgever in dienst treden?
De werknemer is in dienst getreden op basis van een tijdelijk contract dat een concurrentiebeding bevat. Na een half jaar is dit contract per brief omgezet in een vast dienstverband. Na enkele jaren verlaat de werknemer de werkgever om bij een concurrent in dienst te treden. De werkgever vordert hierop een verbod. De werknemer stelt dat het beding zijn geldigheid heeft verloren, omdat het bij de omzetting niet opnieuw schriftelijk is aangegaan als voorgeschreven in art. 7:653 lid 4 BW. Voorts wijst hij erop dat hij niet meer in de binnendienst werkzaam zal zijn, maar in de buitendienst. Ten slotte zegt hij niet over specifieke kennis te beschikken.
De voorzieningenrechter oordeelt; bij beantwoording van de vraag of een concurrentiebeding zijn geldigheid heeft verloren, onderzoekt de rechter niet alleen of sprake is van een wijziging van de arbeidsverhouding van ingrijpende aard, maar ook of, en zo ja, op grond waarvan die wijziging meebrengt dat het concurrentiebeding aanmerkelijk zwaarder is gaan drukken. De omzetting van het tijdelijke dienstverband in een vast contract betreft in casu geen wijziging van ingrijpende aard. Evenmin is het beding hierdoor zwaarder op de werknemer gaan drukken. De inhoud van de functie en of de te verrichten werkzaamheden zijn immers niet gewijzigd. Het beding heeft dus zijn gelding behouden.
Vervolgens is het de vraag of de werknemer bij de nieuwe werkgever mag werken. De werknemer zal zich met name richten op de verkoop van artikelen die zijn oude werkgever niet verkoopt. De werknemer gaat in de buitendienst werken, een functie die wezenlijk verschilt van zijn voormalige functie in de binnendienst. Voorts werkte de werknemer in de ‘lagere regionen’ en beschikt hij niet over gevoelige bedrijfsinformatie. De nieuwe functie betekent voor hem een positieverbetering. De belangenafweging valt in het voordeel van de werknemer uit. De rechter wijst de vordering af.
Na mijn inmenging stond het de werknemer voorshands vrij om werkzaamheden te verrichten voor de nieuwe werkgever. Dit kan uitzonderlijk worden genoemd. In vergelijkbare kwestie zijn rechters immers veelal geneigd om het concurrentiebeding in stand te houden. In dit geval, met de juiste argumenten, zijn wij er in geslaagd om de rechter ervan te overtuigen dat de belangenafweging in het voordeel van de werknemer diende uit te vallen.
Vanwege het bijzondere karakter van deze kwestie, heeft het toonaangevende vakblad Jurisprudentie ArbeidsRecht (JAR) deze zaak gepubliceerd. In de literatuur is deze kwestie ook aan de orde geweest.
Geef een reactie