Per 1 november 2010 is de Wet griffierechten in burgerlijke zaken in werking getreden. Uitgangspunt van deze wet is een vereenvoudiging van het stelsel van griffierechten, waarbij de toegang tot de rechter van de burger gewaarborgd moeten blijven evenals de inkomsten van de overheid uit de heffing van griffierechten.
Veranderingen
In deze nieuwe wet is opgenomen dat griffierechten aan het begin van de procedure worden geheven. Wie niet betaalt, krijgt geen toegang tot de rechter. Volgens de minister is dit een redelijke gedachte aangezien partijen zich tot de rechterlijke macht wenden om hun geschil op te lossen, zodat er sprake is van dienstverlening door de overheid waarvoor een vergoeding gevraagd mag worden. Van partijen wordt gevraagd deze vergoeding te betalen, voordat de dienst wordt verleend.
Deze nieuwe wet regelt onder meer dat de eisende partij het griffierecht verschuldigd is vanaf de eerste uitroeping van de zaak ter terechtzitting. De eisende partij dient het griffierecht binnen 4 weken nadien te hebben bijgeschreven op de rekening van het gerecht waar de zaak dient. De gedaagde is het griffierecht verschuldigd vanaf zijn verschijning in het geding en zorgt er eveneens voor dat binnen 4 weken nadien is betaald. Let wel; onveranderd is dat de gedaagde in een procedure bij de kantonrechter geen griffierecht verschuldigd is. De verplichting tot betaling van griffierechten geldt voor rechtbanken, gerechtshoven en de Hoge Raad.
Als aan de eisen van tijdige betaling niet wordt voldaan, zijn de gevolgen groot. Er is namelijk een nieuw artikel 127a aan het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toegevoegd. Daarin is bepaald dat zolang de eiser het griffierecht niet heeft voldaan, de rechter de zaak aanhoudt. Indien de eiser het griffierecht niet tijdig heeft voldaan (derhalve binnen 4 weken) dan ontslaat de rechter de gedaagde van de instantie, met veroordeling van eiser in de proceskosten. Tegen deze beslissing bestaat geen hogere voorziening open.
Daarmee heeft de wetgever op niet tijdige betaling van het griffierecht een bijzonder vergaande sanctie gesteld. Maar wordt de soep ook zo heet gegeten als deze door de wetgever wordt opgediend?
In de wet is een hardheidsclausule opgenomen. Daarin is bepaald dat indien de rechter van oordeel is dat de toepassing van het hiervoor genoemde verval van instantie, gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, dan kan hij deze bepaling geheel of ten dele buiten toepassing laten (artikel 127a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
Het is de vraag hoe rechters met deze hardheidsclausule in de praktijk omgaan. Vanuit de advocatuur was de verwachting dat een zo vergaande sanctie niet zomaar door de rechter zal worden toegepast. Aan de andere kant heeft de wetgever ook meegegeven dat het de rechter niet zonder meer vrijstaat deze wettelijke sanctie te negeren.
Recente jurisprudentie
Inmiddels zijn er al behoorlijk wat uitspraken van rechters bekend. Ook het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft zich in een aantal zaken over deze materie uitgelaten. In één zaak heeft ons kantoor de gedaagde partij (in hoger beroep “geïntimeerde” genoemd) bijgestaan. Hieronder zal daar kort op worden ingegaan.
Het betreft het arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch de dato 27 september 2011. In eerste aanleg hebben wij de procedure succesvol voor onze cliënt afgerond. Vervolgens is onze cliënt in hoger beroep gedagvaard. De advocaat van de eisende partij (in hoger beroep “appellant” genoemd) heeft echter verzuimd om tijdig het griffierecht te betalen. Volgens de griffie is het griffierecht één dag te laat ontvangen. Hiertegen heeft appellant bezwaar gemaakt en aangegeven dat het niet tijdig voldoen van het griffierecht (met één dag) niet mag leiden tot ontslag van instantie aangezien deze sanctie in het onderhavige geval een disproportionele maatregel zou zijn en zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, nu de zaak voor appellant een grote financiële en emotionele waarde vertegenwoordigt en appellant in deze principiële zaak groot belang heeft bij een uitspraak in hoger beroep.
Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft deze bezwaren aanhorende geoordeeld dat het niet tijdig betalen van het griffierecht voor rekening en risico van appellant komt. De door appellant aangevoerde feiten en omstandigheden rechtvaardigen niet de conclusie dat de toepassing van artikel 127a lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, gelet op het belang van een of meer partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard en daarom achterwege dient te blijven. Vandaar dat het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch overgaat tot ontslag van instantie en appellant veroordeelt in de proceskosten in hoger beroep.
Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft hiermee een hele duidelijke lijn gezet ten aanzien van de vraag wat er verstaan moet worden onder een “onbillijkheid van overwegende aard” en wanneer er aldus een beroep zou kunnen worden gedaan op de hardheidsclausule. Volgens het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch is het feit dat het griffierecht maar één dag te laat is voldaan, geen reden om niet tot ontslag van instantie over te gaan. Daarmee is de toon behoorlijk gezet.
In het geval van onze cliënt is de zaak uiteraard goed afgelopen. Door een fout van de eisende partij is de zaak vroegtijdig afgelopen en stond er geen hoger beroep meer tegen deze sanctie open. Daarmee was de zaak afgedaan.
Advies
Bent u verwikkeld in een hoger beroep? Houdt dan rekening met deze nieuwe Wet griffierechten in burgerlijke zaken en de vergaande sancties die de wetgever heeft gesteld op niet tijdige betaling van het griffierecht. Heeft u vragen over deze materie of kunnen wij u bijstaan in hoger beroep, dan kunt u contact opnemen met ons kantoor.
Geef een reactie