In de jurisprudentie zijn vele voorbeelden bekend waarbij de vereniging het lidmaatschap met een verenigingslid wenst te beëindigen. Denk aan de tuindersvereniging die stukjes grond aan leden verhuurt ter vermaak, maar waarbij een lid telkens overlast veroorzaakt en daarom de andere leden van de tuindersvereniging benadeelt. Of het verenigingslid dat telkens duidelijk aangeschoten op de kaartclub verschijnt en het daardoor altijd aan de stok krijgt met de andere verenigingsleden. Mag de vereniging de lidmaatschapsrelatie dan beëindigen? En welke regelgeving geldt er?
Wettelijk kader
Het verenigingsrecht is vastgelegd in boek 2 van het Burgerlijk wetboek en bevat onder meer bepalingen over het beëindigen van een lidmaatschap. Het lidmaatschap kan volgens deze wettelijke bepalingen op vier manieren eindigen, te weten door de dood van het lid, door opzegging door het lid, door opzegging door de vereniging en/ of door ontzetting. Wanneer we de beëindiging vanuit de vereniging bekijken, zijn dus vooral de opzegging en de ontzetting van belang.
De wet bepaalt dat de vereniging het lidmaatschap kan opzeggen in de gevallen in de statuten van de vereniging genoemd en/ of wanneer een lid heeft opgehouden aan de vereisten door de statuten voor het lidmaatschap gesteld, te voldoen en/ of wanneer redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren.
De vereniging is vrij in de formulering van de gronden voor opzegging in haar statuten. De vereniging is ook vrij in het stellen van kwaliteitseisen aan haar leden. Voldoet een lid niet meer aan een gesteld vereiste, levert dit een grond voor opzegging op. Wanneer geen sprake is van omstandigheden die volgens de statuten een grond voor opzegging opleveren, kan de vereniging toch, als het laten voortduren van een lidmaatschap ervan in redelijkheid niet van haar gevergd kan worden, het lidmaatschap opzeggen. De gronden voor opzegging zijn aldus breed. De vraag wanneer opzegging dan ook kan plaatsvinden, is sterk afhankelijk van de omstandigheden van het geval en dient in iedere kwestie afzonderlijk beoordeeld te worden.
De tweede grond op basis waarvan het lidmaatschap vanuit de vereniging beëindigd kan worden, is door middel van ontzetting. Deze beëindigingswijze staat beter bekend als “royement”. De wet bepaalt dat alleen tot een ontzetting kan worden beslist wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de vereniging handelt en/ of indien een lid de vereniging op onredelijke wijze benadeelt.
Ook deze gronden zijn vrij ruim geformuleerd en kunnen door verschillende omstandigheden van het geval ingevuld worden. Ondanks dat de gronden voor opzegging en ontzetting vergelijkbaar zijn, is er toch sprake van een wezenlijk verschil tussen de twee wijzen van beëindiging. Een ontzetting van een lid heeft namelijk in hoge mate een disciplinair karakter, terwijl dat bij een opzegging niet zo is. De ontzetting is dan ook met name bedoeld ter “bestraffing” van een lid.
Een besluit tot opzegging of ontzetting wordt doorgaans genomen door het bestuur, tenzij een ander orgaan van de vereniging daarmee belast is. Indien een lid van mening is dat het genomen besluit niet juist is, staat er een beroepsmogelijkheid open bij de rechtbank. Een belangrijke grond waarop een opgezegd/ ontzet lid zich kan beroepen, is dat het besluit in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Of daarvan sprake is, is wederom afhankelijk van de specifieke omstandigheden en dient dus per geval beoordeeld te worden.
Advies nodig?
Wij staan zeer regelmatig verenigingen of individuele leden bij in het geval van opzegging of royement. Wij kunnen u een goed beeld geven van uw rechtspositie en uw kansen in een eventuele procedure. Indien u vragen heeft over dit artikel of direct juridische bijstand wenst met betrekking tot dit onderwerp, dan kunt u contact opnemen met ons kantoor.
Neem contact op met ons kantoor